Waar ik me voor schaam : over zwijgen en het doorgeven van schuld
Waar ik me voor schaam : over zwijgen en het doorgeven van schuld
Sheila Sitalsings moeder verzweeg tot haar dood een cruciaal deel van haar familiegeschiedenis voor iedereen die haar nabij stond. Sitalsing bleef achter met duizend-en-één vragen, met name over de reikwijdte van de schaamte en de eigen verantwoordelijkheid voor een duister familieverleden.
De komende jaren komen de archieven over de rechtsvervolging van zij die ervan verdacht werden dat ze in de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de vijand stonden, openbaar online te staan. In veel families zal daardoor na ruim tachtig jaar een einde komen aan het hardnekkige zwijgen over familieleden die aan de verkeerde kant van de geschiedenis hebben gestaan.
Waar ik me voor schaam is een scherpzinnig verslag van een zoektocht naar de werking van intergenerationele schaamte en de totalitaire verleiding. Terwijl de verontrustende echo’s van de jaren dertig nu opnieuw klinken, onderzoekt Sitalsing de overeenkomsten met toen.
Details
205 p.
Besprekingen
De Standaard
Net voor ze stierf, liet Sheila Sitalsings moeder enkele A4'tjes na met “wat familiegeschiedenis en zo”. Háár vader, de immer vrolijke Sjarrel, was “een groot Jodenhater geweest, ik weet niet waarom”. Tijdens de oorlog paradeerde hij in uniform. Zijn rol in de collaboratie als goedbetaalde NSB'er (Nationaal-Socialistische Beweging, te vergelijken met het Vlaams Nationaal Verbond in België, red.) leverde hem vijf jaar internering op.
Dochter Sheila Sitalsing erfde zo een dubbel schaamtegevoel. Niet alleen kwam het stilgehouden “fout gedrag” van haar grootvader hard aan, bovenal deed het pijn dat haar moeder haar nooit in vertrouwen had genomen. In een eerste, weinig rationele reactie vroeg Sitalsing, een in Nederland gevierd columniste, zich af of ze haar vak nog wel kon uitoefenen gezien haar eerder “belerende opinies”. Want nu bleek haar opa een collaborateur. Sitalsing maakte van de nood een deugd. Ze schreef een handleiding voor zichzelf en voor lotgenoten: Waar ik me voor schaam. Zo'n verfrissende aanpak bestaat in Vlaanderen vooralsnog niet.
In Waar ik me voor schaam. Over het zwijgen en het doorgeven van schuld kijkt Sitalsing het beest onvervaard in de bek. Met een open blik beschrijft ze haar persoonlijke zoektocht naar verklaringen: erudiet, vlijmscherp, kraakhelder geformuleerd, en af en toe met humor.
In Nederland werden zowat 400.000 collaboratiedossiers opgesteld, met 120.000 gevangenzettingen (in België waren er 100.000 gestraften). Het aantal nazaten van “foute Nederlanders” loopt dan snel op tot een miljoen, rekent ze uit. Ze zoekt hulp bij de Werkgroep Herkenning, die zich voor deze mensen inzet. Zo'n initiatief is in Vlaanderen ondenkbaar: hier wordt nog steeds eerder de repressie dan de collaboratie als zwarte bladzijde gepresenteerd. “Het leidt tot hartritmestoornissen bij de kinderen, vertekende herinneringen die het ouderlijk engagement in bezettingstijd witwassen”, concludeerde historicus Koen Aerts in zijn boek Kinderen van de repressie (2018).
Bruine dozen
Eerst keert Sitalsing in het archief de spreekwoordelijke “bruine doos” ondersteboven. Opa Sjarrel collaboreerde tot het bittere einde, zo blijkt. Hij was dan wel geen Jodenjager, maar zat wel hoog in de hiërarchie. Dergelijke dozen leveren in het beste geval feiten op, het zijn geen “morele vertellingen met een uitleg voor elk gedrag”. Naar verklaringen blijft het kortom gissen, al doet Sitalsing een poging. Eind jaren 20 kwam haar grootvader terug uit Nederlands-Indië. Het leven viel dik tegen: “Berooid en beter gewend, het is een leuke combinatie”, schrijft ze. Bovenal was hij een gesegregeerde, racistische samenleving gewoon. De kleindochter past evenwel voor het inroepen van verzachtende omstandigheden. Ze heeft geen zin om “het beeld van daderschap weg te poetsen onder toeval en pech”.
Evenmin wil ze “kwaadaardigheid terugbrengen tot dommigheid en naïviteit”. Hoe dikwijls wordt de collaboratie in Vlaanderen niet vergoelijkt als idealisme? Tien jaar geleden zei Jan Jambon als federaal N-VA-minister nog dat de collaboratie fout was, “maar mensen hadden hun redenen”. Sitalsing fileert die neiging om duistere familieverhalen te kneden tot acceptabele vertellingen, om nare details weg te laten en de slechtheid van anderen te beklemtonen. Duits onderzoek toonde aan hoezeer families waken over de eigen morele integriteit om afstand te kunnen nemen van de collectieve nazimisdaden. “Als elke familie een uitzondering was, waar kwamen die nazi's dan vandaan?”, vraagt ze zich af.
Voor het antwoord op de vraag of haar grootvader van het bestaan van Auschwitz af wist, gaat ze te rade bij de wetenschap. Conclusie: de vraag doet er niet toe. De gaskamers overschaduwen weliswaar alles, maar zonder Auschwitz was het al erg genoeg. Net als het VNV was de NSB een fascistische organisatie die geweld verheerlijkte en doordrongen was van een antidemocratisch en radicaal antisemitisch gedachtegoed. “Het punt is niet of hij het wist. Het punt is dat het ene kon gebeuren omdat het andere bestond.” Daarom pleit Sitalsing ervoor om rekenschap af te leggen, om tegen de onverschilligheid te strijden. Om te blijven herdenken, in de wetenschap dat verzet een keuze was.
Nieuw fascisme
Een-op-eenvergelijkingen van vandaag met de jaren 30 blijven delicaat. Toch ziet ze parallellen tussen het oude fascisme dat haar opa verleidde en het nieuwe dat tegenwoordig opgang maakt: de inherente afwijzing van de democratie, het creëren van 'volksvijanden' en de roep om een sterke leider. En ze gaat ook in op het lot van de kinderen van IS-strijders. Net als de nazaten van collaborateurs zijn zij het slachtoffer van de keuzes van hun ouders.
Met behulp van de inzichten van talloze psychologen en historici maakt de verontwaardiging over het stilzwijgen van haar moeder uiteindelijk plaats voor begrip. “Wees niet boos, de kinderen van collaborateurs zijn gebutst”, ze leren al vroeg hun mond te houden. Ze dragen ook helemaal geen verantwoordelijkheid, in weerwil van wat de samenleving er veelal over dacht.
“Een oorlog duurt generaties. En het geraas in de hoofden kan eeuwig doorgaan als er niet vrijuit over de donkere en schaamtevolle gedeelten gepraat wordt, individueel en collectief.” Zo onderbouwt Sitalsing haar pleidooi om de oorlogsarchieven helemaal vrij te geven (in Nederland is al meer mogelijk dan in België). Gedigitaliseerde archieven maken kruisverbanden mogelijk, met details voor de betrokkenen, “haakjes waar het verdriet zich kan aan nestelen om uit te waaien”. Schaamte kan geen rechtvaardiging zijn om het verleden ontoegankelijk in dozen weg te stoppen. Wat voor de ene een taboe is, kan voor de andere een verlossend antwoord zijn.
NBD Biblion
Trouw
Haar moeder had iets nagelaten. Een 'paar A-viertjes'. Opgetekend in de weken voor haar dood. De feiten van haar leven, en daartussen het geheim waarover ze sinds de oorlog had gezwegen. Dochter Sheila Sitalsing las het allemaal pas toen ze haar moeder niets meer kon vragen.
Terwijl ze zoveel vragen had. Want opa Sjarrel, de man die zij vooral kende van 'leuke brieven' en 'bandopnames vol vrolijke verhalen', bleek fout in de oorlog. 'Hij was altijd een groot Jodenhater geweest, ik weet niet waarom', had er in de A-viertjes gestaan.
Waarom had haar moeder daar bij leven nooit over gesproken? Had Sitalsing niet talloze keren gevraagd naar de oorlog en hoe het toen was? Maar alle antwoorden die ze had gekregen, bleken bedoeld om de feiten te maskeren: 'Ze kwebbelde onschuldige oorlogsanekdotes aan elkaar tot een lange woordenslinger die ze om haar geheim heen wikkelde, tot er niets meer van te zien was.'
Wat doe je als je familiegeschiedenis zo'n optater krijgt? Sheila Sitalsing, journalist en columnist van onder meer de Volkskrant, zocht iets als een 'spoorboekje', een gids met nuttige tips en adviezen over hoe te handelen in een situatie als deze. En omdat dat ze die niet vond, ontstond Waar ik me voor schaam, familiegeschiedenis en handboek ineen, met 'wenken', aanwijzingen, voor die zovelen die ook een verborgen verleden blijken te hebben - 'we zijn met miljoenen'. Een boek ook over schaamte en hoe die doorgegeven wordt, over mededogen, over parallellen met de samenleving anno nu, de lessen die er daarmee te trekken zijn. Ook voor degenen zonder beladen familieverhaal.
'Ga naar de dozen', was de eerste 'wenk' die Sitalsing kreeg. Daar zijn de 'beginnetjes van feiten' te vinden. Het was Lenie, voorzitter van de Stichting Werkgroep Herkenning, een organisatie voor nazaten van foute Nederlanders, die haar dat advies gaf.
Die dozen, 'bruine dozen' noemt Sitalsing ze, naar hun lichtbruine archiefkleur, bevatten de dossiers van collaborerende Nederlanders. Ze staan in Den Haag, in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, dat de afgelopen maanden in het nieuws was, nu het archief die dossiers ook online doorzoekbaar wil maken.
'Boreaal gelul'
De feiten uit de 'bruine doos' van opa Sjarrel vertellen dat hij al in 1935 lid werd van de NSB; dat hij daar geïntroduceerd werd door arts en rassentheoreticus Louis Delbaere, die meende dat 'het Noordras' superieur was - 'dat boreale gelul', aldus Sitalsing; dat hij als 'districtspenningmeester en adjudant van de districtsleider Zuid-Holland' hoog in de NSB-hiërarchie stond; dat hij zijn dochter, Sitalsings moeder, naar de Jeugdstorm stuurde; dat hij halverwege de oorlog scheidde van oma Tootje, waarna oma naar Arnhem verhuisde en een baan kreeg bij de trustmaatschappij die de onteigening van Joodse goederen registreerde. Beiden zijn na de oorlog veroordeeld. Haar moeder was 15 toen haar ouders werden vastgezet.
Valt zo'n opa in de stamboom onder het vloerkleed te vegen? Sitalsing legt de overweging voor aan haar puberdochters, aan wie ze haar gedachten vaker toetst. Nee, vinden zij, onverbiddelijk en tegelijk laconiek: dat verhaal over opa kan 'een prima ijsbreker' zijn voor als je op een feestje zonder gesprekstof zit.
En dus kijkt Sitalsing het monster in de bek. Net zo scherp en nietsontziend, en net zo humorvol en licht van toon als in haar columns, ontrafelt ze haar eigen verleden. Talloze keren bezoekt ze het archief; ze gaat te rade bij wetenschappers, historici, leest eindeloze stapels boeken, kijkt televisieprogramma's als Verborgen verleden; ze bezoekt ontmoetingsdagen voor nazaten en spreekt een stoet aan ervaringsdeskundigen.
Mensen als N., die haar 'ervaringsdeskundigheid graag deelt met nieuwelingen als ik'. Excuses zoekt ze niet, verfraaien wil ze niks. De feiten laten zich niet dempen met verzachtende woorden als 'Iederéén was toch een beetje laf toen?' En op de aanvankelijk zo prangende vraag of opa Sjarrel ook van Auschwitz wist, heeft ze uiteindelijk geen antwoord meer nodig. Want waar het om gaat, zo merkt ze gaandeweg, is niet óf hij wist dat Joden massaal de dood in gejaagd werden, maar dat hij onderdeel was van een systeem dat die vernietiging mogelijk maakte.
De schaamte die maakte dat haar moeder een leven lang zweeg, voelt Sitalsing ook, zoals vrijwel iedereen met een foute voorouder dat doet. Maak er daarom een lijst van, is 'wenk' nummer 5 uit het handboek. In de hare staan feiten uit opa's bruine doos naast lezingen die ze zelf wel over de oorlog gaf en anekdotes die ze dan vertelde, onwetend van het verleden van opa Sjarrel. En dan, ze vernoemde een van haar dochters naar oma Tootje, als derde naam weliswaar, maar toch. Ach, reageert de dochter, die naam gebruikt ze nooit.
Mild voor de gebutsten
Opa heeft schuld. Maar de nazaten daarmee ook? Sitalsing adviseert: 'Wees mild voor de gebutsten'. Ze haalt voorbeelden aan van de pesterijen en zoveel erger waar zelfs jonge kinderen van NSB-ouders na de oorlog, mee te maken kregen. Hoe een vierjarig meisje kort na de bevrijding achter haar foute ouders aan door het dorp moest lopen. Een geweer tegen haar hoofd. Ze bekritiseert, in navolging van NSB-kinderen als Chris van der Heijden, het Nederland van nu dat weigert kinderen van IS-strijders, slachtoffertjes van de keuzes van hun ouders, naar hier te halen en een veilig onderkomen te bieden.
In de roerige discussie over het online beschikbaar maken van de 'bruine dozen' staat Sitalsing uiteindelijk aan de kant van de voorstanders. Zou het niet 'normaler en geaccepteerder' moeten zijn 'om vrijuit over de zwarte delen van de geschiedenis te praten'? Om de feiten keer op keer opnieuw te vertellen, door te geven? Om te laten zien dat wat gebeurd is, opnieuw kan gebeuren? De taal waarmee in de huidige politiek over vluchtelingen wordt gesproken, verschilt niet zoveel van die van tachtig jaar geleden.
Rekenschap blijven afleggen van die geschiedenis, is daarom van levensbelang. Niet onverschillig zijn. Het handboek eindigt hoopvol, en ontroerend: voor een bijna honderdjarige vrouw, die haar leven lang 'kind van een Jodenjager' was, werd de schaamte doorbroken. Sitalsing had het haar moeder ongetwijfeld ook gegund.